Innovatie gaat steeds sneller. Kan Noord-Nederland die snelheid aan, of blijven we grotendeels achter andere regio’s aanhobbelen? Een schets door wetenschap en praktijk.
Psychologie van de lage grond, noemt hoogleraar Dries Faems (Rijksuniversiteit Groningen) de conclusie dat Noord-Nederland de snelheid van innovatie niet bij kan benen, noch dat er amper innovatieve koplopers zijn. „Ik geloof niet in die stereotypen. Dan moet je maar met bewijzen komen. Die heb ik nog niet gezien.” Wetenschappelijk onderzocht en geen discussie mogelijk. Veel gevoel voor onderbuikaannames heeft Faems niet. „Wat we in ons onderzoek wel zien, is dat er ten minste driehonderd bedrijven in Groningen, Drenthe en Friesland koploper zijn.”
Zijn onderzoek is de Innovatiemonitor, dat de professor in opdracht van Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN) ieder jaar uitvoert. Daarin hanteert Faems de definities van de innovatiepiramide. Een koploper is volgens de piramide een ondernemer die zelf innovatie ontwikkelt, systematisch aan r&d (onderzoek en ontwikkeling) doet en iets nieuws brengt voor markt of bedrijfstak. Vaak in de praktijk in één adem genoemd met koplopers zijn ontwikkelaars: dezelfde definitie, zonder expliciete r&d. Eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de Innovatiemonitor een enigszins vertekend beeld geeft. De vragen gaan naar ruim vijfduizend mkb’ers, waar bijvoorbeeld de bakkers
en kappers al uitgefilterd zijn.
„Maar, je krijgt dan nog niet van iedereen antwoord. De respons is ongeveer 10 procent. Dat zijn dus degenen die geïnteresseerd zijn in
innovatie”, vertelt Faems. Met een deel gaan de hoogleraar en zijn team ook in gesprek, om nog dieper in te gaan op de materie. Waardoor ontstaan eigenlijk die verschillende groepen? Volgens Wytze Rijke, directeur van Technologie Centrum Noord-Nederland (TCNN), heeft het te maken met karakter. „Je kunt een goede ondernemer zijn, maar daarmee nog niet innovatief.”
Ondernemerschap is volgens Rijke gedrag, dat je zelfs kunt aanleren: „Het is risico’s en beslissingen nemen. Innovatie is inspelen op verandering, voorop lopen en je eigen werkelijkheid creëren.” Doorzetten, ook al denkt een ander dat je gek bent. „Echt een aparte mindset.
Een bord voor je kop en je hoofd stoten.” Volgens Faems heeft de mate van innovatie – en dus de verschillen tussen groepen – ook te maken met randvoorwaarden in een gebied. Een koploper moet wel koploper kunnen zijn. „Je moet rekening houden met de omgeving waarin je zit. Amsterdam is een internationale hub. Hier is het moeilijker om dingen te doen.” Een goede link met een universiteit is bijvoorbeeld belangrijk, zegt de hoogleraar. En een groot bedrijf die de kar trekt. „Als de voedingsbodem er niet is, dan gaat innovatie gewoon niet lukken.”
‘Ik heb soms het gevoel dat men in Drenthe zichzelf iets aanpraat’
In Noord-Nederland zijn er volgens het onderzoek van Faems geen significante verschillen tussen provincies of in sectoren. In de zorg innoveert men net zoveel als in agribusiness; in Drenthe net zoveel als in Groningen of Friesland. „Ik heb soms wel het gevoel dat men in Drenthe zichzelf iets aanpraat. Het hele verhaal dat Drenthe achterloopt. Het is niet zo dat er in Drenthe iets in de grond zit, dat ervoor
zorgt dat het niet lukt.”
Maar, als je nu, anno 2017, nog niet innoveert, dan red je het niet meer, zegt Faems. „Natuurlijk zijn er bedrijven die niet innoveren. De vraag is wel bij hoeveel bedrijven dat echt zo is. Dat kan ik namelijk niet zeggen.” Wytze Rijke plaatst bij de conclusie van Faems wel een kleine kanttekening. Bij sommigen is de noodzaak om te innoveren gewoon niet zo hoog, stelt hij. „Lokale ondernemers als een snackbar
hoeven niet zo nodig. Pas als je in de keten op een grotere, internationale markt opereert, moet je continu op verandering inspelen.”
„Ik denk wel dat je van toepasser of volger (die innovaties realiseren, nauwelijks ontwikkelen, red.) koploper kunt worden”, stelt Rijke. De groepen moeten zelf beslissen, maar kunnen af en toe wel een steuntje in de rug gebruiken.
„Het mag wel een schepje meer. Hoe je dat doet? Je moet ze continu een vette worst voorhouden.” Want vaak durven ze niet, weet Rijke uit ervaring. „Moeten wij die stimuleren?” De ondernemer die zich amper bezig houden met innovatie, maar dat wel zou moeten gezien zijn marktpositie, interesseert hoogleraar Faems eigenlijk niet zoveel. „Als diegene dat zelf niet beseft, dan laat maar. Het is beter dat
de niet-innovatieven gewoon uitsterven.” Verspilde moeite. Stop energie in degenen die wel innoveren of de ondernemers die in ieder geval volgen.
„Hoe kan je nou afhaken? Ik geloof überhaupt niet zo in die laatste groep.” Joost Krebbekx van Innovatiecluster Drachten vindt dat iedere ondernemer innoveert. Hij deelt op in voorwaartse en achterwaartse innovatie: voorwaartsen bedenken nieuwe producten en diensten, achterwaartsen doen hetzelfde wat ze altijd doen, maar dan goedkoper door te investeren in nieuwe technieken. Met die tweedeling is Faems het overigens niet eens. „Als je het zo breed interpreteert, wordt innovatie nietszeggend. Als alles innovatie is, wat is dan nog het verschil?”
Hoewel beiden een andere definitie van innovatie hanteren, is de conclusie overigens wel hetzelfde. De achterwaartse innovatieven moeten volgens Krebbekx namelijk niet vergeten om af en toe ook voorwaarts te gaan, want: „Anders eindigt het in een lagelonenland en hef je jezelf op.” „Er is bij overheden een diep geloof dat men innovatie kan regisseren, bijvoorbeeld met subsidies.” Daar gelooft Faems niet in. De overheid moet sturen op goede randvoorwaarden als infrastructuur, regelgeving en arbeidsbeleid. „Ik denk dat de overheid overschat welke rol ze spelen in innovatie. We willen geld geven, maar dan moet je wel tot die en die topsector behoren. Silicon Valley was ook toeval en samenloop van omstandigheden.”
Hoewel er geen zorgen zijn over de mate van koplopers, kunnen ze volgens zowel de wetenschap als de praktijk altijd een steuntje in de rug gebruiken. Niet voor niets vroeg de hoogleraar in de laatste Innovatiemonitor ondernemers naar hun ervaringen met subsidies. De uitkomst: ondernemers kennen subsidies amper en maken er daarom weinig gebruik van. Overigens is er geen rol voor de ideologische kwestie, want ze willen volgens Faems best wel subsidie. Graag zelfs. Een groot probleem: de definities zijn regelmatig te specifiek, waardoor ondernemers
zichzelf niet in het plaatje zien. „En die hele administratieve zaak kan ook behoorlijk afschrikken en soms frustreren”, weet Joost Krebbekx.
Al staat gebrek aan of rompslomp van subsidie de echte innovatieveling niet in de weg, zegt Rijke. „Als een innovatieve ondernemer een fantastische kans ziet, dan grijpt hij die ook wel zonder subsidie.” Juist voor de lagen daaronder is subsidie wel een goede extra stimulans voor innovatie, vindt de laatste. „Toch maar iets innovatiefs proberen, want een deel van de risico’s zijn afgedekt.” Daar sluit hoogleraar Faems zich bij aan: „De aandachtsgroepen zijn ontwikkelaars en toepassers.” Zij die willen, maar niet altijd (financieel) kunnen of durven. „Daar zit het potentieel.” Het geld is er in Noord-Nederland, want subsidiepotjes genoeg.
Dit artikel verscheen op donderdag 12 oktober 2017 in ons magazine NoordZ. Magazine nabestellen?